Annuleren

Zoek hier binnen onze website

Blog: Bidden om chocola

BLOG

Om me heen is iedereen in diepe rust, maar voor mij lijkt dromenland nog ver weg. Met vijf lagen paardendekens over me heen probeer ik de koude berglucht op afstand te houden. Onze tent is een sober onderkomen, maar starend in het nachtelijk duister voel ik me rijk gezegend.

Er zijn van die momenten dat je je als christen in Albanië een ‘einzelgänger’ voelt. Maar hier, tijdens dit familiekamp van onze kerken, merk ik weer “hoe goed en hoe lieflijk het is, dat broeders ook tezamen wonen...” Op de stapelbedden naast mij liggen drie jonge Albanese meiden. Samen sloten we de dag af met gevouwen handen en een geopende Bijbel. Iets wat niet voor iedereen vanzelfsprekend is. Hier mag ik mijn leven als christen delen met de jongeren om me heen. Maar veel meer dan dat. Ik mag delen in het leven van Albanese broeders en zusters en door hen iets zien van de veelkleurige genade van God.

Mijn gedachten gaan naar onze Albanese collega-evangelist en het beschamende voorbeeld dat hij gaf: “Elke zaterdagavond ga ik naar ons kerkgebouw”, vertelde hij. “Want juist op die avond maken mensen hun plannen voor zondag. Juist dan probeert de duivel mensen weg te trekken uit de kerk. Daarom kniel ik op zaterdagavond neer en breng alle bezoekers van de gemeente één voor één bij de Heere.”

Ik denk ook aan teta (tante) Vonja. Vanmiddag vertelde ze me over haar eerste gebed. Een gebed om… chocola. Ja, echt! Ten tijde van de val van het communisme was dit bruine goedje iets nieuws in de Albanese winkelschappen. Teta Vonja had haar dochter plechtig beloofd om een reep voor haar te kopen. Maar toen ze in de stad was, bleek haar meegebrachte geld slechts voldoende te zijn voor een brood. De beloofde chocola kon ze vergeten. Al een tijd lang had teta Vonja het bestaan van God hartgrondig ontkent. Maar wat ze tot dan toe geweigerd had, deed ze nu: ze sloot haar ogen en riep God om hulp. Toen ze weer opkeek, zag ze Zijn antwoord. Een opstekend windje blies, tussen enkele boombladeren, een bankbiljet voor haar voeten. Het was precies genoeg voor de reep die ze wilde kopen. “Het leek wel alsof ik droomde. Wat schaamde ik me toen! Ik riep uit: ‘Heere, vergeef me dat ik niet in U heb geloofd!’”

Terwijl ik wakker lig, zie ik het gezicht van Teta Vonja nog glimmen. Wat was ze vol van Gods goedheid. Steeds als ik haar op het kampterrein passeerde, hoorde ik haar zachtjes zingen. Dat de kou en vochtigheid me nog even uit m’n slaap houden, neem ik dan maar voor lief. De herinnering aan deze warme ontmoetingen wakkert weer een nieuw vuurtje aan.

Gerdine Zoeteman

377