Annuleren

Zoek hier binnen onze website

Blog: Wiebelbenen

BLOG

Daar zit ik dan, op een harde houten bank, helemaal achter in de kerk. Mijn voeten wiebelen en mijn handen friemelen. Mijn ogen dwalen af naar het plafond. Dan begint de dienst en zingen we een psalm. Dat vind ik mooi, vooral het luisteren naar het orgel. Daarna gaat de dominee bidden. Ik moet mijn ogen dicht doen tijdens het gebed. Dat vind ik best lastig, want ik wil graag alles zien wat er om me heen gebeurt.

Ik kijk naar mijn klasgenootje dat een paar banken voor me zit. Hij zit zo stil, het lijkt wel alsof hij in slaap is gevallen. Hoe kan dat nou? Ik zou wel willen opstaan en rondrennen, maar dat kan nu niet. Als de dominee klaar is met bidden, verzin ik iets nieuws. Even naast me kijken... Gelukkig, papa kijkt naar de dominee. Stiekem zet ik het alarm op mijn horloge aan. Ik wil niet dat iemand het hoort, dus doe ik het heel zachtjes en voorzichtig. Hoelang duurt het nog? Zou de dominee het horen als mijn horloge begint te piepen?

Maar dan ontdek ik iets anders. Er kruipt iets over de muur. Het is een grote zwarte spin. Bah, wat een enge... Ik blijf ernaar kijken, ik kan het niet helpen. Ik staar ernaar tot hij uiteindelijk uit het zicht verdwijnt. Ik pak mijn notitieblok en begin te tekenen. Iets waar de dominee over preekt, want dat moet van papa. Ik houd van tekenen, omdat je kunt natekenen waar je aan denkt. Ik schets drie kruisen, het kruis met de Heere Jezus in het midden. Wow, wat is die goed gelukt. Voor de duidelijkheid teken ik een pijltje naar het middelste kruis. Ik schrijf erbij: ‘bloed van de Heere is root’.

Als de dienst voorbij is, trek ik een sprintje naar huis. Eindelijk weer rennen! Stilzitten en luisteren naar de dominee is moeilijk, maar ik heb mijn best gedaan. Nu maar hopen dat papa trots op me is. “Kijk, papa. Dit heb ik getekend. Wat vindt u ervan?” Mijn vader kijkt ernaar, het blijft even stil. Ik zie dat hij slikt. Hij geeft me een aai over mijn bol en fluistert: “Je hebt precies begrepen waar het om gaat, jongen.”

Leendert van Beek

377